In de snelheid waarmee media feiten de wereld insturen, ervaar ik een tekort dat veel vragen oproept. Hoe kan je een aangepaste ruimte of een geschikt medium creëren voor een stem, een individu of een verhaal dat anders in die snelheid verloren gaat? Hoe kan je die stem echt een gezicht geven, zich laten mengen in het publieke debat? Via ontmoetingen met onbekenden, als reiziger, ga ik in mijn werk op zoek naar antwoorden.

Door mijn lens ontwikkelden die ontmoetingen zich verder, leerde ik de ander beter aan te voelen. Een fotograaf heeft extra mogelijkheden tot contact. Heb je geen gemeenschappelijke taal met mensen in andere landen, dan wordt het handelen zelf de communicatie. Zo ontluikt het verzamelde beeldmateriaal tot een vorm van relationele poëzie, een soort van kennismaking die voor een vereenzelviging kan zorgen met de afgebeelde persoon.

Maar net in die identificatie, als de beelden zijn gemaakt, herken ik ook tekortkomingen. Hoe geef je ze terug aan de wereld? Foto’s lijken wel besmet door onze gewenning aan al die andere beeldinformatie die we dagelijks te verwerken krijgen. Als (foto)flitsen schieten beelden voorbij in snelle tweets, die de verbeelding van het onzichtbare verblinden. Uitgesproken meningen trachten die beelden voor onze ogen zelf al in te kleuren, bezetten de tijd met hun snelheid. Het schept geen vereenzelviging, maar net afstand, die mij nog weinig ruimte tot reflectie laat. Als fotograaf voel ik mij steeds meer beperkt tot echte verbinding. Niet als je de beelden maakt, wel als je ze teruggeeft.

Mijn werkplaats bevindt zich daarom niet tussen vier muren, maar in het landschap dat het collectieve geheugen is waarin wij mensen ons bewegen. Zo zette ik achter het Gentse gerechtsgebouw een actie op touw, op de plek waar het stadsbestuur de toelating gaf om de Tondelierwijk te ontwikkelen. Net zoals men de biodiversiteit van een gebied beschermt door ergens een stukje te omheinen en de natuur haar gang te laten gaan, bouwden we vorig jaar op het terrein nabij de Gasmeterlaan een doorzichtige ruimte van drie op vier meter om aan haar gebruikers en aan de openbare ruimte terug te geven.

Toen bleek dat mensen er gewillig gebruik van maakten, bouwden we rustig verder. Sporen van overnachtingen motiveerden ons om een vloer aan te leggen en een verwarmingskachel en een tafel te plaatsen. Stilaan werd het een gedeelde plek waar je onbekenden kan ontmoeten, met mensen in dialoog kan gaan en de openbare ruimte verder kan onderzoeken. Voor anderen, zoals Mourat of Eco Botev, is het een plaats om samen te zitten, te schuilen en te wachten.

Het gevoel van verbondenheid vind ik terug temidden van het maatschappelijke leven, op plaatsen waar het mogelijk is om met elkaar te handelen en uit te wisselen. Het werkt ontmoetingen in de hand door een gedeelde nood: ‘de samenwerkingseconomie’.